stellen German - Dutch
1.
-
Germanzur Verfügung stellen, bereitstellen, liefern, versorgen
2.
-
GermanAntrag stellen, einreichen, eingeben
3.
-
Germantragen, präsentieren, zur Schau stellen, angeben mit, protzen mit
4.
-
Dutchwaarschuwen, op de hoogte stellen
-
Germanvorwarnen
5.
-
Dutchinschakelen, in staat stellen
-
Germanaktivieren, befähigen, einschalten, ermöglichen, freigeben
-
Dutchin staat stellen
-
Germananordnen
6.
-
Germanstellen, legen
-
Germanstellen
7.
-
Dutchzetten, neerzetten
-
Germansetzen, legen, stellen, aufstellen
-
Dutchbepalen
-
Germanfestsetzen, festlegen, bestimmen, aufstellen
-
Dutchaanpassen, instellen
-
Germanstellen, einstellen, justieren
-
Dutchintroduceren
-
Germaneinführen, aufstellen
8.
-
Dutchversterken, veilig stellen, ondersteunen
9.
10.
-
Germanin Dienst stellen, in Betrieb nehmen
11.
-
Germanin Frage stellen, überdenken, überprüfen
12.
-
Dutchin vraag stellen
-
Germananzweifeln, bezweifeln, infrage stellen, in Frage stellen
13.
-
Germanin Dienst stellen, in Betrieb nehmen
14.
-
Dutchter discussie stellen, ter tafel brengen, ter sprake brengen
-
Germanzur Debatte stellen, zur Diskussion stellen, infrage stellen, in Frage stellen
15.
-
Dutchproduceren, maken
-
Germanproduzieren, herstellen
-
Dutchvoorleggen, beschikbaar stellen
-
Germanvorlegen
16.
-
GermanFallen stellen
17.
-
Dutchplaatsen
-
Germanstellen, qualifierde
18.
-
Dutchplaatsen
-
Germanstellen, qualifierde
19.
-
Dutchkalmeren, gerust stellen
-
Germanberuhigen, ruhig stellen
20.
-
Dutchzetten, plaatsen, leggen, doen, stellen
-
Germansetzen, stellen, legen, tun
-
Dutchstellen, brengen
21.
-
Dutchvernietigen, buiten werking stellen
-
Germanvernichten
22.
-
Dutchzetten, neerzetten
-
Germansetzen, legen, stellen, aufstellen
-
Dutchbepalen
-
Germanfestsetzen, festlegen, bestimmen, aufstellen
-
Dutchaanpassen, instellen
-
Germanstellen, einstellen, justieren
-
Dutchintroduceren
-
Germaneinführen, aufstellen
23.
-
Dutchop nul zetten
-
Germannullen, auf Null stellen
24.
-
Germanhinterfragen, infrage stellen, in Frage stellen, bestreiten, abstreiten, sich widersetzen
25.
-
Dutchaan de schandpaal zetten, aan de schandpaal hangen
-
Germanan den Pranger stellen
-
Dutchbeschamen, vernederen, bespotten
-
Germanan den Pranger stellen
-
Dutchkritiseren, afbreken
-
Germanan den Pranger stellen
26.
-
Dutchin vraag stellen, betwijfelen
-
Germanin Frage stellen
27.
-
Dutchrechtzetten, zetten, rechtstellen, stellen
28.
-
Germanberechnen, in Rechnung stellen
29.
-
Dutchvragen
-
Germanfragen, qualifierde
30.
-
Dutchbijwerken, op punt stellen
-
Germanaktualisieren
31.
-
Dutchomstoten, doen kapzeizen
-
Germanumwerfen, umkippen, umschlagen, kentern, umdrehen, umkehren qualifier
32.
-
Dutchtonen, tentoonstellen
-
Germanzeigen, zur Schau stellen
-
Dutchtentoonstellen
-
Germanausstellen
33.
-
Dutchconfronteren
-
Germankonfrontieren, sich einer Sache
-
Dutchtegenover stellen, vergelijken
-
Germangegenüberstellen
-
Dutchtegenover stellen
-
Germangegenüberstellen
34.
-
Dutchaannemen, veronderstellen, stellen
-
Germanannehmen
-
Dutchaannemen, vermoeden, veronderstellen
-
Germanvermuten, annehmen
35.
-
Germansedieren, ruhig stellen
36.
-
Germananklagen, bestrafen, vor Gericht stellen
37.
-
Dutchcheckin quarantaine plaatsen/zetten
38.
-
Dutchpronken
-
German(etwas) zur Schau stellen, herumstolzieren, stolzieren, paradieren, (etwas) zur Schau tragen, offen zeigen
39.
40.
-
Germanin Dienst stellen, in Betrieb nehmen
41.
-
Germansich dumm stellen
42.
-
GermanBein stellen
43.
-
Germaninfrage,in Frage stellen, fraglich
English translator: German Dutch stellen Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare