exploreren Dutch - Portuguese

1.

  • Dutchonderzoeken, bestuderen, navorsen, exploreren, napluizen, uitpluizen,

  • Portugueseexplorar


  • Dutchverkennen, exploreren, op/een ontdekkingsreis gaan naar/maken in

  • Portugueseexplorar


  • Dutchverkennen, exploreren

  • Portugueseexplorar


  • Dutchop verkenning zijn, exploreren, (aan) exploratie doen





English translator: Dutch Portuguese exploreren  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare