begrijpen Dutch - Polish

1.


2.

  • Dutchbegrijpen, bevroeden, snappen


3.


4.


5.


6.


7.


8.

  • Dutchbegrijpen, snappen

  • Polishrozumieć, pojmować


9.

  • Dutchbegrijpen, verstaan, snappen


10.


11.

  • Dutchbegrijpen, verstaan, snappen


12.

  • Dutchbegrijpen, uitleggen

  • Polishinterpretować, tłumaczyć


13.

  • Dutchbegrijpen, verstaan, snappen


14.

  • Dutchbegrijpen, vatten, snappen


15.

  • Dutchbegrijpen, verstaan, snappen


16.

  • Dutchcheckmis verstaan , checkverkeerd verstaan , checkslecht begrijpen





English translator: Dutch Polish begrijpen  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare