halt Dutch - Norwegian
1.
2.
-
Dutchonderbreken
-
Norwegianavbryte
3.
-
Dutchgenoeg!
-
Norwegiandet holder!
4.
-
Norwegianstoppe, bremse
-
Norwegianstoppe
-
Norwegiannøle, avvente
5.
-
Dutchhouden, vasthouden
-
Norwegianholde
6.
-
Dutchstoppen, stilstaan, halthouden
-
Dutchaanhouden, stoppen
-
Dutchlangsgaan, stoppen
-
Dutchhalte
7.
-
Dutchstoppen, afbreken, onderbreken
8.
-
Dutchstoppen, stilstaan, halthouden
-
Dutchaanhouden, stoppen
-
Dutchlangsgaan, stoppen
-
Dutchhalte
9.
-
Dutchstoppen, stilstaan, halthouden
-
Dutchaanhouden, stoppen
-
Dutchlangsgaan, stoppen
-
Dutchhalte
10.
11.
-
Norwegianhenlegge
12.
-
Dutchzwijgen, stilvallen
-
Norwegianti stille, holde kjeft
-
Dutchhou je kop, kop dicht, hou je smoel, hou je bek
-
Norwegianhold kjeft, hold tåta, kjeften, kjeft, hold munn, hold kjeft
13.
-
Norwegiangirspak
14.
-
Dutchblijven, verblijven
-
Norwegianbli, forbli
15.
-
Dutchpauzeren
16.
-
Dutchschorsen
-
Norwegiansuspendere
17.
-
Dutchstilstand
18.
-
Dutchverstrooiïng, vermaak
19.
-
Dutchhalster
English translator: Dutch Norwegian halt Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare