slecht Dutch - German
1.
-
Dutchkwaadaardig, slecht
-
Germanböse
2.
-
Dutchverslechteren, slechter maken
-
Germanverschlechtern
-
Dutchverslechteren
-
Germanverschlechtern, sich verschlechtern
3.
-
Dutchniet slecht
-
Germannicht schlecht, nicht schlim
4.
-
Dutchslecht, goedkoop
-
Germanbillig
5.
-
Dutchverrotten, slecht worden
-
Germanverfaulen, verrotten, verwesen
6.
-
Dutchkwaadaardig, boosaardig, kwaad, slecht, euvel
-
Germanböse, übel
-
Dutchslecht
-
Dutchkwadeslechte
-
GermanBöse
7.
8.
-
Dutchslecht, ('to feel queer' zich slecht in zijn vel voelen)
-
Germanunwohl
9.
-
Dutchverrotten, slecht worden
-
Germanverfaulen, verrotten, verwesen
10.
-
Dutchslecht gemaakt
11.
-
Dutchslecht, fout, verkeerd
-
Germanschlecht, unrecht, ungerecht, unfair
-
Dutchslecht, fout, verkeerd
12.
-
Dutcheuvel, kwaad, kwaadaardig, boos, boosaardig, slecht,
13.
-
Dutchslecht voorgevoel
-
GermanAhnung
14.
-
Dutchcheckmis verstaan , checkverkeerdverstaan , checkslecht horen
-
Germanverhören
-
Dutchcheckmis verstaan , checkverkeerd verstaan , checkslecht begrijpen
-
Germanmissverstehen, verhören
English translator: Dutch German slecht Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare