agrupar Spanish - Dutch

1.

• Dutchgroeperen

• Spanishagrupar

2.

• Dutchgroeperen

• Spanishagrupar

3.

• Dutchcheckzich groeperen, checkzich verenigen, checksamengaan, checkeen club vormen

• Spanishagrupar qualifier

4.

• Dutchcheckzich groeperen, checkzich verenigen, checksamengaan, checkeen club vormen

• Spanishagrupar qualifier

5.

• Dutchverzamelen, opstapelen

• Spanishjuntar, recoger, reunir

6.

• Dutchcheckzich groeperen, checkzich verenigen, checksamengaan, checkeen club vormen

• Spanishagrupar qualifier

7.

• Dutchcheckzich groeperen, checkzich verenigen, checksamengaan, checkeen club vormen

• Spanishagrupar qualifier

English translator: Spanish Dutch agrupar  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare