<>

verbinden German - Dutch

1.

  • Dutchverbinden, linken qualifier

  • Germanverbinden, verknüpfen


2.


3.

  • Dutchaaneenschakelen, aaneenrijgen

  • Germanverknüpfen, konkatenieren, verbinden, zusammenknüpfen


4.

  • Dutchlid worden van, toetreden

  • Germanbeitreten


5.


6.

  • Dutchsamenvoegen, verbinden

  • Germanverbinden, vereinigen, verschmelzen


7.


8.

  • Dutchverbinden, samenvoegen


9.

  • Dutchverbinden, linken qualifier

  • Germanverbinden, verknüpfen


10.


11.

  • Dutchtrouwen, huwen, zich in de echt verbinden

  • Germanheiraten


  • Dutchtrouwen, huwen, in de echt verbinden

  • Germanverheiraten


12.

  • Germanverbinden, beitreten, beifügen, zufügen


13.

  • Dutchelideren, verbinden


  • Dutchsamenvoegen, verbinden

  • Germanverbinden, vereinigen, verschmelzen


14.


15.


16.

  • Dutchveralgemenen, verenigen

  • Germanverbinden, vereinigen


17.


18.

  • Germanfusionieren, mischen, verbinden





English translator: German Dutch verbinden  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare