solo Dutch - Tagalog
1.
-
Dutcheenzaa, alleen, allenig, alleenig
-
Tagalognalalaiw
2.
3.
-
Dutchslechts, enkel, net, gewoon, maar
4.
5.
-
Dutchkliek
6.
-
Dutchalleenstaand
7.
-
Dutchalleen
8.
-
Dutchgrond
-
Tagaloglupa, sulip
-
Dutchaarde, grond
-
Tagaloglupa
-
Dutchaarde, grond
-
Tagaloglupa
-
Dutchgrond
9.
-
Dutchalleen
10.
-
Dutchautomatisch
11.
12.
-
Dutchenig
13.
-
Dutchcheckalleen
-
Dutchmaar, slechts
-
Dutchpas, net
14.
-
Dutchwas het maar zo dat, or use auxiliary hebben with inversion and
-
Dutchwas het maar zo dat, or use auxiliary hebben with inversion and
15.
-
Dutchongehuwd, alleenstaand
16.
-
Dutchzichzel
17.
-
Dutchleem
18.
-
Dutchneusbeer
19.
-
Dutchalleen-lezen
English translator: Dutch Tagalog solo Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare