niet Dutch - Spanish
1.
-
Dutchlaat maar, uitmaken
-
Spanishes igual, no importa, da igual
-
Dutchuitmaken
-
Spanishcheckno se preocupe, checkno te preocupes
2.
-
Dutchzou/zouden (past tense of zullen)
-
SpanishUse the conditional tense
3.
-
Dutchniet-nakoming
-
Spanishmora
4.
-
Dutchniet niet
-
Spanishinasequible, inaccesible
5.
-
Dutchniet-Joods
-
Spanishgentil
-
Dutchcheckniet-Joods, checkchristelijk, checkongelovig, checkheidens
6.
-
Dutchhelemaal niet
-
Spanishen realidaden absoluto
7.
-
Dutchniet-vliegend
8.
-
Dutchhelemaal niet
-
Spanishen absoluto, para nada
9.
-
Dutchniet-roker
-
Spanishno fumador
10.
-
Dutchniet op volgorde
11.
12.
-
Dutchniet ter zake doen, er niks mee te maken hebben, irrelevant, onbelangrijk
-
Dutchniet ter zake doen, er niks mee te maken hebben, irrelevant, onbelangrijk
13.
-
Spanishlibreto
14.
-
Spanishpor último, pero no menos importante
15.
-
Dutchniet ergens
16.
-
Dutchniet-schuldig verklaren, kwijtschelden qualifier
17.
-
Spanishabstenerse, retenerse
18.
-
Dutchvergeet-me-niet
-
Spanishnomeolvides
19.
20.
-
Dutchniet slecht
-
Spanishnada mal
21.
-
Dutchzelfs, (niet) eens
-
Spanishincluso, hasta
22.
-
Dutchzelfs, (niet) eens
-
Spanishincluso, hasta
23.
-
Dutchnooit opgeven!, geef niet op!
-
Spanishnunca te rindas
24.
-
Dutchniet van toepassing
-
Dutchniet beschikbaar
-
Spanishno disponible, n/d
25.
26.
-
Dutchzeker niet, in geen geval
-
Spanishde ninguna manera
27.
-
Dutchniet eens, nog niet, zelfs niet (each can however be split)
-
Spanishni siquiera
-
Dutchzelfs dat niet
-
Spanishni#Spanisheso, ni eso (for an object, action), ni siquiera así, ni así (for a mode), nunca, jamás
28.
-
Dutchcheckhet niet eens zijn , checkhet oneens zijn
-
Spanishcheckno estar de acuerdo
-
Dutchniet overeenkomen, niet overeenstemmen
-
Spanishdiscrepar
29.
-
Dutchafwezig, ontbrekend, niet meer voorhanden, tekort
-
Spanishausente
-
Dutchwegblijven van, zich absenteren, niet opdagen
-
Spanishausentarse
30.
-
Dutchzelfs, (niet) eens
-
Spanishincluso, hasta
31.
-
Dutchecht niet, no way
-
Spanishde ninguna manera
-
Dutchecht niet, no way
-
Spanishde ninguna manera
32.
-
Dutchontembaar, niet klein te krijgen
-
Spanishindomable
33.
-
Dutchnog in leven, nog niet dood en begraven
34.
-
Dutchweet ik het niet, kweenie
-
Spanishqualifieres
35.
-
Dutchniet-bestaand
-
Spanishinexistente
36.
-
Dutchga weg!, dat meen je niet!, nooit!
-
Dutchcheckophouden, checkmond houden, checkbek dicht, checkklep dicht, checkhou je muil
37.
-
Dutchniet overdekte tribuneplaats,
-
Spanishgradas
38.
-
Dutchongunstig, niet voordelig
-
Spanishdesfavorable, no favorable
39.
-
Dutchook niet, evenmin
-
Spanishtampoco
40.
41.
-
Dutchlos, niet gebonden
-
Spanishsuelto, libre
42.
-
Dutchniet in staat, onbekwaa
-
Spanishincapazimpotente
43.
-
Spanishinadaptado
-
Spanishcheckaficionado
44.
45.
46.
-
Dutchongemakkelijk, storend, ongelegen, niet van pas komend
-
Spanishincómodo, inconveniente
47.
-
Dutchniemand, niet een
-
Spanishnadie, ninguno
48.
-
Dutchpopnagelen
-
Spanishremachar
-
Spanishremachar
49.
-
Spanishnombre incontable
50.
-
Dutchverstrooid, afwezig, elders met zijn gedachten, er niet bij
-
Spanishdistraído
51.
-
Dutchcheckovereenstemming
52.
-
Dutchniet intentioneel
-
Spanishinvoluntario
53.
-
Dutchverwarrend, niet duidelijk, chaotisch
-
Spanishconfundiendo, confuso
54.
-
Dutchniet spraakzaam, gesloten
-
Spanishtaciturno, callado
55.
-
Dutchgeweldloos, niet-gewelddadig
-
Dutchniet-gewelddadig
56.
-
Dutchniet-
57.
-
Dutchnog niet
-
Spanishtodavía no, aún no
58.
-
Dutchin geen geval, absoluut niet
-
Spanishde ninguna manera, de ningún modo, en absoluto
59.
English translator: Dutch Spanish niet Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare