nabij Dutch - Spanish
1.
-
Dutchnabij, bij, vlakbij
-
Spanishjunto a, al lado de#Spanish
2.
-
Dutchdichtbij, nabij, naderbij
-
Spanishcerca, cabe
3.
-
Dutchnabij, dichtbij
-
Spanishcerca
-
Dutchnabij, bij, naverwant, dierbaar
-
Spanishcerca
-
Dutchnabij
-
Spanishcerca de
4.
-
Dutchnabij, bij, vlakbij
-
Spanishjunto a, al lado de#Spanish
5.
-
Dutchdichtbij, nabij
-
Spanishcerca
6.
-
Dutchnabij, dichtbij
-
Spanishalrededor de
7.
-
Dutchnabij, dichtbij
-
Spanishalrededor de
English translator: Dutch Spanish nabij Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare