horen Dutch - German
1.
-
Dutchaanhoren, luisteren
2.
-
Dutchthuishoren, horen
-
Germanhingehören, dazugehören
-
Dutchhoren, behoren, thuishoren
-
Germandazugehören, hingehören
-
Dutchhoren thuishoren bij
-
Germandazugehören
-
Dutchtoebehoren van
-
Germangehören zu, gehören
-
Dutchhoren iemand zijn
-
Dutchbehoren
-
Germanist Element von, sind Element von
3.
-
Dutchzich roeren, van zich laten horen
4.
5.
-
Dutchvan horen zeggen, gerucht
-
GermanHörensagen
6.
-
Dutchcheckmis verstaan , checkverkeerdverstaan , checkslecht horen
-
Germanverhören
English translator: Dutch German horen Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare