aantrekken Dutch - German

1.

  • Dutchaantrekken, aandoen

  • Germananziehen


2.

  • Dutchlokken, aantrekken

  • Germanködern, anlocken


3.


4.


5.

  • Dutchaantrekkelijk zijn, aantrekken, aanspreken

  • Germanansprechen, anziehen, gefallen


6.





English translator: Dutch German aantrekken  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare