verklaren Dutch - Czech
1.
-
Dutchheilig verklaren, heiligen, verheiligen, wijden, inwijden, consacreren,
2.
-
Dutchdeclareren, verklaren, uitspreken
3.
-
Dutchverklaren
4.
-
Czechvyjasnit
-
Dutchverduidelijken, verklaren
5.
-
Dutchniet-schuldig verklaren, kwijtschelden qualifier
6.
-
Dutchverklaren
7.
-
Czechozřejmit
-
Dutchverduidelijken, verklaren, uitleggen, verhelderen, clarificeren
8.
-
Czechdeklarovat
-
Dutchverklaren
-
Dutchverklaren
-
Dutchverklaren
-
Dutchverklaren
9.
-
Czechprohlásit
-
Dutchuitspreken, verklaren, verkondigen
10.
-
Dutchvernietigen, ongeldig verklaren
11.
English translator: Dutch Czech verklaren Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare