etmek Thai - Dutch
1.
-
Dutchrebelleren, opstaan
2.
-
Dutchaanvaarden, accepteren
-
Thaiรับยอมรับ
3.
-
Dutchslikken
4.
-
Dutchgenezen, helen
5.
-
Dutchmartelen, folteren
6.
-
Dutchrijpen, volwassen worden
7.
-
Dutchontwikkelen
8.
-
Dutchontslag nemen
-
Thaineeded
9.
-
Dutchschertsen
10.
11.
-
Dutchbeschermen
-
Dutchbewaren, in stand houden
12.
-
Dutchoverzien, overschouwen
-
Dutchtoezien op, toezicht houden op, een oog(je) houden op
-
Dutchbekijken, toezien op
13.
-
Dutchbeperken
14.
15.
-
Dutchverdergaan, voortzetten, doorgaan
-
Thaiทำต่อไป
-
Dutchverdergaan, voortzetten, herbeginnen
16.
-
Dutchverzekeren, afzekeren, beveiligen
-
Dutchverzekeren
17.
-
Dutchontcijferen
18.
-
Dutchopgeven, prijsgeven, overgeven
19.
20.
-
Dutchverhoren, ondervragen, interrogeren
-
Thaineeded
21.
-
Dutchcheckstraffen, checkveroordelen
22.
-
Dutchannexeren, inlijven
23.
-
Dutchsamenwonen met
24.
25.
-
Dutchcomplimenteren, een compliment geven
-
Thaineeded
26.
-
Dutchopscheppen
27.
-
Dutchadviseren, raadgeven, advies geven
-
Thaiแนะนำ
28.
-
Dutchaanbieden, presenteren, vertonen, voorstellen
-
Thaineeded
29.
-
Dutchvechten, worstelen, qualifiernl
30.
-
Dutchbidden
-
Thaiสวดสวดมนต์
-
Dutchbidden
-
Thaiเคารพบูชา
31.
-
Dutchoverplaatsen, verplaatsen
-
Thaiแปล
-
Dutchcheckoverbrengen
32.
-
Thaiคอยหมั่น
33.
-
Dutchverzekeren
34.
-
Dutchzich beijveren, proberen, nastreven
35.
-
Dutchstimuleren, prikkelen
36.
-
Dutchbevestigen, vaststellen
37.
-
Dutchglimlachen, smuilen
-
Thaiยิ้ม
38.
-
Dutchchanten, zingen
39.
-
Dutchin stand houden
40.
-
Dutcherkennen
41.
-
Dutchaansporen, aanporren, manen
42.
-
Dutchvergeven, kwijtschelden, ontheffen, ontslaan van een verplichting
43.
-
Dutchcreëren, scheppen, maken
-
Thaiสร้างสรรค์
44.
45.
-
Dutchafraffelen
46.
-
Dutchontkennen
47.
-
Dutchuitgaan, vertrekken
48.
-
Dutchverkrachten
49.
-
Dutchafzonderen
50.
-
Dutchplagen, belachelijk maken
51.
-
Dutchuitroeien
52.
-
Thaiชอบ ~
53.
-
Dutchapplaudisseren
54.
-
Dutchuitgeven, uitdelen, verdelen
55.
-
Dutchbeledigen
-
Thaiดูถูกพูดใส่ร้าย
56.
-
Dutchvergoeden
57.
-
Dutchaanwijzen
58.
-
Dutchherhalen, wederhalen, herdoen, herzeggen
-
Thaiทำซ้ำ
59.
-
Dutchrechtvaardigen
60.
61.
-
Dutchontbijten
62.
-
Dutchredetwisten
63.
-
Dutchvermanen
64.
-
Dutchknipogen
65.
-
Dutchvolharden
66.
-
Dutchopgeven, loslaten
-
Dutchopgeven, loslaten, verzaken (ann)
67.
-
Dutchblijven bij, volhouden, met klem beweren, erop staan, aandringen
68.
-
Dutchuitrusten
69.
-
Dutchsplijten
70.
-
Dutchdanken
-
Thaiขอบคุณขอบพระคุณ
71.
-
Thaineeded
72.
-
Dutchkleineren, denigreren
73.
-
Dutchgaranderen
74.
-
Dutchaanhalen, citeren
-
Dutcheen bestek opmaken, een (prijs)offerte doen
75.
-
Dutchinprenten
76.
-
Dutchonderscheiden
77.
-
Dutchbesturen, beheersen (in modern usage also
-
Thaineeded
78.
-
Dutchneeded
79.
-
Dutchondersteunen, aanbevelen, goedkeuren, bevestigen
80.
-
Dutchgenoegen nemen
81.
-
Dutchbegrijpen, bevatten
82.
-
Dutchdanken
-
Thaiขอบคุณขอบพระคุณ
83.
-
Dutchvloeken
84.
-
Dutchveranderen, aanpassen
-
Thaiแปลง
85.
-
Dutchdoorgaan, verdergaan
86.
-
Dutchkwellen
87.
-
Dutchsplijten
88.
89.
-
Dutchinbouwen, inlijven
90.
-
Dutchbinnenvallen
-
Thaiบุกรุก
91.
-
Thaiคอยหมั่น
92.
-
Dutchaanvullen, volmaken
93.
-
Dutchaanraden, aanbevelen
94.
-
Dutchveroordelen, vonnissen
-
Thaineeded
95.
96.
97.
-
Dutchbogen
98.
99.
-
Dutchuitzetten, deporteren
-
Thaineeded
100.
-
Dutchbabbelen
101.
-
Dutchuitroepen
102.
-
Dutchaanwijzen, aanduiden, wijzen op
103.
-
Dutchzich
104.
-
Dutchloslaten
105.
-
Dutchoverwinnen, verslaan
106.
107.
108.
-
Dutchbeoordelen, evalueren
-
Dutchbelasten
109.
-
Dutchverlagen, reduceren, verminderen, verlichten (pijn)
110.
-
Dutchnalaten, verzaken
111.
-
Dutchcompenseren
112.
-
Dutchimpliceren, inhouden
113.
-
Dutchrepareren, herstellen
-
Thaineeded
114.
115.
-
Dutchoverdrijven
116.
-
Dutchuitspreken
-
Thaiออกเสียง
117.
-
Dutchplunderen
118.
-
Dutchaanhouden, arresteren, in hechtenis nemen, oppakken, vatten
-
Thaiจับได้จับ
119.
-
Dutchverslaan, overwinnen
-
Thaineeded
120.
121.
-
Dutchpercoleren, filteren, filtreren
122.
-
Dutchvoorstellen
-
Dutchten huwelijk vragen
123.
-
Dutchaanwijzen
124.
-
Dutchuitstellen
125.
-
Dutchvragen
-
Thaiถามถามหาขอ
126.
127.
-
Dutchcheckonderdrukken
128.
-
Dutchin beroep gaan, in hoger beroep gaan
129.
-
Dutchin de watten leggen, verwennen, koesteren
130.
-
Dutchoverleggen, discussiëren, debatteren, bediscussiëren, bepraten, bespreken
131.
-
Dutchbeschamen, in verlegenheid brengen, van zijn stuk brengen
132.
-
Dutchopzij zetten
133.
-
Dutchontlokken, oproepen
134.
135.
-
Dutchdoorsturen, forwarden
136.
-
Thaineeded
137.
-
Dutchruilen
138.
-
Dutchbemoedigen, aanmoedigen
-
Thaineeded
-
Dutchaanmoedigen
139.
-
Dutchachterlaten, in de steek laten, verlaten, begeven qualifier
-
Thaineeded
140.
-
Dutchhandhaven
141.
-
Dutchbeweren
142.
-
Dutchversterken, vergroten, verhogen
143.
-
Dutchafkorten, verkorten, inkorten
144.
-
Dutchrembourseren, vergoeden
145.
-
Dutchcheckaanbidden
146.
-
Dutchcheckinvoegen, checkbijvoegen
147.
-
Dutchwonen
148.
-
Dutchvertalen, qualifiernl
-
Thaiแปล
149.
-
Dutchsnellen, hollen
150.
-
Dutchdeporteren
151.
-
Dutchwagen
152.
-
Dutchuiteenzetten, schilderen
153.
154.
-
Dutchgaranderen
155.
-
Dutchweglaten
156.
-
Dutchverdienen
157.
-
Dutchverafschuwen, walgen van, gruwen van
158.
-
Dutchmitigeren, verzachten
159.
-
Dutchverkennen, exploreren, op/een ontdekkingsreis gaan naar/maken in
-
Dutchverkennen, exploreren
-
Dutchdiagnosticeren
160.
-
Dutchbeknibbelen
161.
162.
-
Dutchpiesen, qualifiernl
-
Thaiเยี่ยว
163.
-
Dutchonderbrengen, plaatsen in
164.
-
Dutchcastreren
165.
-
Dutchnaar/op waarde schatten, waarderen
166.
-
Dutchimmigreren
167.
-
Dutchsynchroniseren
168.
-
Dutchherstellen
-
Thaineeded
169.
-
Dutchnemen, pakken, halen
170.
171.
-
Dutchtrekken, op trektocht gaan, rondtrekken, reizen, rondreizen
172.
-
Dutchbezoeken, opzoeken
-
Thaiหา
173.
-
Dutchverdoven, verdwazen
174.
-
Dutchaanpassen
175.
-
Dutchverbeteren
176.
-
Dutchfeliciteren, gelukwensen
-
Thaiฉลอง
177.
-
Dutchrondhangen, verblijven
-
Thaineeded
178.
-
Dutchplunderen, brandschatten
-
Dutchplunderen, roven
179.
180.
-
Dutcheen fout maken, in de fout gaan
181.
-
Dutchdoorgeven
182.
-
Dutchopslaan, bewaren
183.
184.
-
Dutchirriteren
185.
-
Dutchuitnodigen, nodigen, (formal) inviteren, (archaic) laden
-
Thaiเชิญ
186.
-
Dutchnemen, pakken, halen
187.
-
Dutchpronken
188.
-
Dutchkritiseren, bekritiseren, afkeuren, hekelen
189.
-
Dutchvoldoen, voldoende
-
Thaiทำให้พอใจ
190.
-
Thaineeded
191.
192.
-
Dutchnemen, pakken, halen
193.
-
Dutchlklanten lokken verhandelen, sjacheren, werven,
194.
-
Dutchsamenstellen, bij elkaar flansen
195.
-
Thaiเสียชีวิต
196.
-
Dutchbesnijden
197.
-
Dutchbalsemen
198.
-
Dutcherop volgen, daarop volgen
199.
-
Dutchdoorsturen, forwarden
200.
-
Dutchdoorgaan
201.
-
Dutchnemen, pakken, halen
202.
-
Dutchbesturen, beheersen (in modern usage also
-
Thaineeded
203.
-
Dutchmarineren
204.
-
Dutchverwoesten
205.
-
Dutchveranderen, aanpassen
-
Thaiแปลง
206.
-
Dutchgenadig toestaan
207.
-
Dutchtegenspreken, weerleggen, loochenen,
English translator: Thai Dutch etmek Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare