faire Swahili - Dutch
1.
2.
-
Dutchskateboarden
3.
-
Dutchmeid
-
Swahilimfanyikazi
4.
-
Dutchwachtwoord
-
Swahilinywila
-
Dutchwachtwoord
-
Swahilinywila
5.
6.
7.
-
Dutchdrogen
8.
-
Dutchbedienen
9.
10.
-
Dutchafhalen van ...
11.
-
Dutchrijmen
12.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
13.
-
Dutchlopen, wandelen
14.
15.
-
Dutchsikkeneurig zijn
16.
17.
-
Dutchvellen
18.
-
Dutchinlopen (for shoes)
19.
-
Dutchwacht
-
Dutchopletten, uitkijken
20.
-
Dutchontmoeten, leren kennen
-
Dutchovereenstemmen met, beantwoorden aan, vervullen
21.
-
Dutchachteruitrijden
-
Dutchachteruitrijden
22.
-
Dutchcomplimenteren, een compliment geven
23.
-
Swahilishuta, jamba
24.
-
Dutchopletten
25.
-
Dutchdrogen
26.
-
Dutchthee zetten
27.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
28.
-
Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,
-
Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,
-
Dutchsodemieter op
-
Dutchsodemieter op
29.
-
Dutchop de koop toe, bovenop
30.
-
Dutchsnowboarden
31.
-
Dutchrazen
32.
-
Dutchvragen
33.
-
Swahilisuala
34.
-
Dutchstoven, sudderen
35.
36.
-
Dutchwinkelen, inkopen doen, shoppen, boodschappen doen
37.
-
Dutchvragen
38.
-
Dutcheen buiging maken, zich buigen
39.
-
Dutchplassen, urineren
-
Swahiligura
40.
-
Dutchmaken
41.
-
Dutchrot op, donder op, flikker op, krijg de kanker, krijg de tering
-
Dutchrot op, donder op, flikker op, krijg de kanker, krijg de tering
42.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
43.
-
Dutchschaden, beschadigen
44.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
45.
-
Dutch(een) miskraam hebben, checkvoortijdig bevallen
-
Swahiliaviya
46.
-
Dutchprijzen, ophemelen
47.
-
Dutchstrippen
48.
-
Dutchvragen
49.
-
Dutchvragen
50.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
51.
-
Dutchlaten getuigen, onttronen, uit het ambt ontzetten, eed getuigenis/ afleggen afnemen, verhoren
52.
-
Dutchbemind maken, in het gevlei komen
53.
-
Dutchschenken
54.
-
Dutchknipogen
55.
-
Dutchhoren, behoren, thuishoren
56.
-
Dutchridderen
57.
-
Dutchspijbelen
58.
59.
60.
-
Dutchvertrouwen
61.
62.
-
Dutchpendelen
63.
-
Dutchscrollen
64.
-
Dutchneeded
65.
-
Dutchfietsen
66.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
67.
68.
-
Dutchmaken
69.
-
Dutchdoen barsten
70.
-
Dutchfietsen, rijden qualifier
71.
-
Dutchgenoegen nemen
72.
-
Dutchboeren
73.
-
Dutchde afwas doen, afwassen
74.
-
Swahilipahali
75.
-
Dutchdoorgeven, doorvertellen
76.
77.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
78.
-
Dutchdoezelen
79.
-
Swahilipahali
80.
-
Dutchneeded
81.
-
Dutchoptellen, bijtellen
82.
-
Dutchbieden
83.
-
Dutchschaduwen
84.
-
Dutchjoggen
85.
-
Dutchbabysitten, kinderen passen#Dutch
86.
-
Dutchontfutselen, ritselen
-
Dutchfoefelen, ritselen, zwendelen
87.
-
Dutchcheckliften, qualifiernl
88.
-
Dutchspijbelen
89.
-
Dutchde kat sturen, in de kou laten staan
90.
-
Dutchcheckpijn doen, checkzeer doen
-
Dutchpijn doen, kwetsen
91.
-
Dutchmanusje-van-alles, handige jongen
92.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
93.
-
Swahilivibanda
94.
-
Dutchoverdrijven
95.
-
Swahilipanchi
96.
-
Dutchrollen
97.
-
Dutchketsen
98.
-
Dutchverslaan, overwinnen
99.
-
Dutchfalen
100.
-
Dutchopduiken, boven water komen, aan de oppervlakte brengen
101.
-
Dutchpercoleren, filteren, filtreren
102.
-
Dutchzeilen
103.
-
Dutchzich zorgen maken
-
Swahiliwasiwasi
104.
-
Dutchkrimpen
105.
-
Dutchin beroep gaan, in hoger beroep gaan
106.
-
Dutchpauzeren
107.
-
Dutchbruinbakken
108.
-
Dutchplaybacken
109.
-
Dutchgeld doen circuleren
110.
-
Dutchafwas
111.
-
Dutchafgaan, floppen
112.
-
Dutchbekken trekken, grimassen
113.
-
Dutchnijgen
114.
-
Dutchgrand écart
115.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
116.
-
Dutcheen ei bevruchten, uitbroeden
117.
-
Dutchverantwoorden
118.
-
Dutchbakken, braden
119.
-
Dutchpruilen, de lippen tuiten
120.
-
Dutchhet bed opmaken
121.
-
Dutchvragen
122.
-
Dutchuitsluiten, uitzonderen
123.
-
Dutchhet hof maken
124.
-
Dutchzappen
125.
126.
-
Dutchrechtsklikken
127.
-
Dutchflitsen
128.
-
Dutchpromoten (barbarism), bekend maken
129.
-
Dutchdoorsturen, doorverwijzen
130.
-
Dutchrechtsomkeert maken
-
Dutcheen totale ommekeer uitvoeren, het roer omgooien, zijn standpunt totaal wijzigen
131.
-
Dutchvan een mug een olifant maken, (Flanders also) van een muis een olifant maken
132.
-
Dutchhet hof maken
133.
-
Dutchmisverstaan, verwisselen
134.
-
Dutchdoen kapseizen
135.
-
Dutchvrolijke noot
-
Dutchvrolijke noot
136.
-
Dutchkieskeurig
137.
-
Dutchlaten ontkiemen
138.
-
Dutchwenken
139.
-
Dutchplassen, pipi
140.
-
Dutchrechtvaardigen
141.
-
Dutchmee omgaan
142.
-
Dutchvragen
143.
-
Dutchneeded
144.
-
Dutchspijbelen
145.
-
Dutchopletten
146.
-
Dutchfrituren
147.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
148.
-
Dutchseks hebben
English translator: Swahili Dutch faire Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare