zetten Spanish - Dutch
1.
-
Dutchin elkaar zetten
-
Spanishensamblar, construir, montar
2.
-
Dutchin praktijk zetten
3.
4.
-
Dutchop het spel zetten, vergokken, wagen
-
Spanishapostar
5.
-
Dutchzetten, neerzetten
-
Spanishponer, dejar, colocar
-
Dutchzetten
6.
-
Dutchthee zetten
7.
-
Dutchzetten, plaatsen, leggen, doen, stellen
-
Spanishponer, colocar, situar
8.
-
Dutchcheckzetten, checkeen zet doen
-
Spanishmover
-
Dutchverzetten, verplaatsen
-
Spanishtrasladar
-
Dutchdrijven, aanzetten, aansporen, bewegen
-
Dutchontroeren, roeren, bewegen, aangrijpen, ontzetten
-
Spanishemocionar, conmover
9.
-
Dutchonder benauwen
10.
-
Dutchzetten, neerzetten
-
Spanishponer, dejar, colocar
-
Dutchzetten
11.
-
Dutchop nul zetten
-
Spanishponer a cero
12.
-
Dutchaan de schandpaal zetten, aan de schandpaal hangen
13.
-
Dutchrechtzetten, zetten, rechtstellen, stellen
-
Spanishlevantar, parar
14.
15.
-
Dutchopzij zetten
-
Spanishsobreseído
16.
-
Dutchspringen, zetten
17.
-
Dutchcheckin quarantaine plaatsen/zetten
-
Spanishcuarentenar
18.
-
Dutchvluchten, wegstuiven, het op een lopen zetten
-
Spanishlargarse, irse
19.
-
Dutchstop zetten, beëindigen
English translator: Spanish Dutch zetten Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare