persoon Spanish - Dutch
1.
-
Dutchpersoonlijk, in het vlees, in persoon
-
Spanishen persona
2.
-
Spanishpersonaje público
3.
-
Dutcheerste persoon
-
Spanishprimera persona
4.
-
Dutchpersoonlijk, in het vlees, in persoon
-
Spanishen persona
5.
-
Dutchtweede persoon
6.
-
Dutchvertegenwoordiger, agent, tussenpersoon
-
Spanishagente
-
Dutchhandelend persoon
-
Spanishagente
7.
-
Dutchvertegenwoordiger, agent, tussenpersoon
-
Spanishagente
-
Dutchhandelend persoon
-
Spanishagente
8.
-
Dutchbazig persoon
9.
-
Dutchverworpeling
10.
-
Dutchvertegenwoordiger, agent, tussenpersoon
-
Spanishagente
-
Dutchhandelend persoon
-
Spanishagente
English translator: Spanish Dutch persoon Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare