nehmen Spanish - Dutch

1.

  • Dutchaanvaarden, accepteren

  • Spanishaceptar


  • Dutchaanvaarden, accepteren

  • Spanishaceptar


  • Dutchaanvaarden, ondergaan


  • Dutchontvangen, aannemen

  • Spanishaceptar


2.

  • Dutchplagen

  • Spanishtorear, burlarchacotear


3.

  • Dutchvoor zichzelf opeisen, inpikken

  • Spanishracanear, acaparar


4.

  • Dutchabsorberen, (in zich) opnemen


  • Dutchabsorberen, laten doordringen, verteren


  • Dutchverdiepen, bezighouden, in beslag nemen


5.


6.

  • Dutchbekennen, erkennen


7.


8.

  • Dutchzijn ongenoegen uiten, zich storen aan


9.


10.


11.

  • Dutchplagen

  • Spanishburlarse de, molestar, tomar el pelo, embromar


12.


13.


14.


15.

  • Dutchtrouwen in het huwelijk treden tot man nemen, tot vrouw nemen


16.


17.

  • Dutchaanpakken

  • Spanishafrontar, abordar, emprender


18.

  • Dutchafbreken, demonteren, ontmantelen

  • Spanishdesmantelar


19.


20.


21.


22.





English translator: Spanish Dutch nehmen  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare