cuir in other languages
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
cuir Scottish gaelic - Dutch
1.
-
Dutchtwijfelen, betwijfelen
2.
-
Dutchtwijfelen, betwijfelen
3.
-
Dutchimplementeren, qualifiernl
4.
-
Dutchvoorleggen, verzenden, voordragen, indienen
5.
-
Dutchbetoveren
6.
-
Dutchherinneren
7.
-
Dutchtoevertrouwen
8.
-
Dutchmanipuleren, beïnvloeden
9.
-
Dutchhuidvacht
10.
-
Dutchaantrekken, aandoen
11.
-
Dutchzetten, neerzetten
12.
-
Dutchschrikken
13.
-
Dutchstoppen, beëindigen, afbreken
14.
-
Dutchoprichten, stichten
-
Dutchoprichten
15.
-
Dutchkruin
16.
-
Dutchbloeden
17.
-
Dutchbang beangstigen
18.
-
Dutchstoppen, beëindigen, afbreken
19.
-
Dutchschatten, prijzen
20.
-
Dutchschaden, beschadigen
21.
-
Dutchveilen
22.
-
Dutchstoren
23.
-
Dutchtenietdoen
24.
-
Dutchterugtrekken, annuleren, afschaffen, herroepen
25.
-
Dutchbeginnen, starten, aanvangen
26.
-
Dutchbeslissen, besluiten
27.
-
Dutchstoppen, beëindigen, afbreken
28.
-
Dutchteleurstellen
29.
-
Dutchplaatsen
30.
-
Dutchinterviewen
31.
-
Dutchverstoren, verwarren, in de war brengen
32.
-
Dutchinkaderen
33.
-
Dutchplaatsen
34.
-
Dutchbewerken, wijzigen
35.
-
Dutchzetten, plaatsen, leggen, doen, stellen
-
Dutchstellen, brengen
36.
-
Dutchknopen, aaneenknopen, dichtknopen
37.
-
Dutchverwarren, in de war brengen, dooreenhalen
-
Dutchverbijsteren
38.
-
Dutchbeter maken, verbeteren
39.
-
Dutchzetten, neerzetten
40.
-
Dutchcompliceren
41.
-
Dutchbijvoorbeeld
42.
-
Dutchergeren, vervelen
43.
-
Dutchverbazen, verrassen, verbijsteren
-
Dutchverrassen
44.
-
Dutchovergeven, braken, kotsen qualifier
45.
-
Dutchafbreken, stopzetten, afgelasten, onderbreken
46.
-
Dutchrekenen op
47.
48.
-
Dutchonderwerpen (aan)
49.
-
Dutchkwijt raken, van af zijn
50.
-
Dutchcorrigeren, verbeteren
51.
-
Dutchdoen vermoeden, suggereren
-
Dutchvoorstellen
52.
-
Dutchverwelkomen, welkom heten
53.
-
Dutchvervormen
-
Dutchverdraaien, vervalsen
54.
-
Dutchbereiden, voorbereiden, opzetten
55.
-
Dutchherstellen
56.
-
Dutchbewerkstelligen, uitvoeren
-
Dutchbewerkstelligen, uitvoeren
57.
-
Dutchdoen kapseizen
58.
-
Dutchuitzetten
59.
-
Dutchbegraven
60.
-
Dutchverwarren, door mekaar mengen
61.
-
Dutchkapseizen, omslaan
English translator: Scottish gaelic Dutch cuir Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare