<>

arrêter Polish - Dutch

1.

  • Dutchstoppen, stilstaan, halthouden

  • Polishzatrzymać się


  • Dutchstoppen, ophouden


  • Dutchaanhouden, stoppen

  • Polishzatrzymać


  • Dutchstoppen, beëindigen, afbreken


  • Dutchverblijven, blijven, stoppen

  • Polishzatrzymać się


  • Dutchlangsgaan, stoppen


2.

  • Dutchstoppen, stilstaan, halthouden

  • Polishzatrzymać się


  • Dutchstoppen, ophouden


  • Dutchaanhouden, stoppen

  • Polishzatrzymać


  • Dutchstoppen, beëindigen, afbreken


  • Dutchverblijven, blijven, stoppen

  • Polishzatrzymać się


  • Dutchlangsgaan, stoppen


3.

  • Dutchannuleren, aborteren, stoppen, afbreken


4.

  • Dutchoppakken, bij de lurven pakken, vatten


5.

  • Dutchstoppen, stilstaan, halthouden

  • Polishzatrzymać się


  • Dutchstoppen, ophouden


  • Dutchaanhouden, stoppen

  • Polishzatrzymać


  • Dutchstoppen, beëindigen, afbreken


  • Dutchverblijven, blijven, stoppen

  • Polishzatrzymać się


  • Dutchlangsgaan, stoppen


6.

  • Dutchophouden met, stoppen (met), opgeven


7.


8.

  • Dutchaanhouden, arresteren, in hechtenis nemen, oppakken, vatten

  • Polisharesztować


9.

  • Dutchstoppen, hinderen, stelpen

  • Polishtamować


10.





English translator: Polish Dutch arrêter  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare