pitää Norwegian - Dutch
1.
-
Dutchcheckleveren, checkaanleveren
2.
-
Dutchnotuleren
3.
-
Dutchlol maken
4.
5.
-
Dutchminachten, veronachtzamen
-
Dutchbespotten
6.
-
Dutchhouden, vasthouden
-
Norwegianholde
-
Dutchbijhouden
-
Dutchtegenhouden
-
Dutchvasthouden
7.
-
Dutchzich samensluiten, samenwerken
8.
9.
-
Dutchin stand houden
-
Dutchonderhouden
10.
-
Dutcheen hekel hebben aan, qualifiernl
-
Norwegianmislike
11.
-
Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden
12.
-
Dutchtegenhouden, bedwingen, inhouden
-
Norwegianholde
13.
14.
-
Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden
15.
-
Dutchvolharden
16.
-
Dutchbeschouwen, vinden
-
Norwegianvurdere
17.
-
Norwegianverdsette, skatte
-
Norwegiansette pris på, verdsette
-
Norwegianchecksette pris på
18.
-
Dutchneeded
19.
-
Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden
20.
21.
-
Dutchcheckstuderen, checkinstuderen
22.
-
Dutchvieren, misvieren
23.
-
Dutchbehouden
-
Norwegianfå, motta
24.
25.
-
Dutchkom op, vlug een beetje!, kom aan
26.
-
Norwegianta for gitt
-
Dutchvoor lief nemen
27.
-
Dutchondersteunen, staande houden
28.
-
Dutchdrillen
29.
-
Dutchmoeten, behoren
30.
31.
-
Dutchneergooien
32.
-
Dutchzich houden aan, trouw blijven aan
33.
-
Dutchvasthouden
-
Dutchvasthouden
34.
-
Dutchafweren
35.
-
Dutchpauzeren
36.
-
Dutchhouden van, graag hebben, lusten, graag lusten, leuk vinden
-
Norwegianlike, synes o
-
Dutchgraag hebben, graag zien, zich aangetrokken voelen tot, leuk vinden
-
Norwegianlike, synes o
37.
-
Dutchvieren, misvieren
38.
39.
-
Dutchvasthouden, aanhangen
-
Dutchsamenhangen
40.
-
Dutchnaar/op waarde schatten, waarderen
-
Norwegianverdsette
41.
-
Dutchmoeten
42.
-
Norwegianbalansere
43.
-
Norwegianskynde seg
44.
-
Dutchin de gaten houden
45.
-
Dutchonthouden, rekening houden
English translator: Norwegian Dutch pitää Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare