käyttää Norwegian - Dutch
1.
2.
-
Dutchopraken
3.
-
Dutchexploiteren, uitbuiten
-
Norwegianutnytte
4.
-
Dutchcheckverdienen, checkwinst maken, checkprofiteren
5.
-
Dutchgisten
6.
-
Dutchaandrijven, opereren
7.
-
Norwegianalbue seg
8.
9.
-
Dutchtoepassen
10.
-
Dutchuitoefenen
11.
-
Dutchgebruik maken van
-
Dutchvoordeel trekken uit
12.
-
Dutchomlopen, omrijden etc.
13.
-
Dutchgebruiken, aanwenden
-
Norwegianbruke
14.
-
Norwegianbruke
-
Dutchcheckuitgeven, checkdoorbrengen
-
Norwegiancheckbruke, checktilbringe (only time)
15.
-
Dutchaandrijven
16.
-
Dutchzich voeden met
-
Norwegianleve av
17.
-
Dutchuitputten, verminderen
18.
-
Dutchherbruiken, hergebruiken
19.
20.
-
Dutchopraken
21.
-
Dutchcheckmisbruiken, checkverkeerd gebruiken
-
Norwegianmisbruke
-
Dutchmisbruiken, onteren, verkrachten
-
Norwegianvoldta
22.
-
Dutchprofiteren, grijpen
English translator: Norwegian Dutch käyttää Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare