tirer Japanese - Dutch
1.
-
Dutchrukken, een ruk geven, sjorren
-
Japanese引っ張る
2.
-
Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,
3.
-
Dutchtappen, aftappen
4.
-
Dutchdoorspoelen, doortrekken
-
Japaneseneeded
5.
-
Dutchterugtrekken
-
Japanese引き出す
-
Dutchterugnemen
-
Japanese引き出す
-
Dutchintrekken
-
Japanese引き揚げる
-
Japanese引き出す
-
Dutchterugtrekken
-
Japanese後退する
-
Dutchcheckterugtreden
6.
-
Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,
7.
-
Dutchbatsen, van bil gaan
8.
9.
-
Dutchplukken, grabbelen, grijpen, rukken
-
Japanese摘む
10.
-
Dutchwegwezen
11.
-
Dutchmet pensioen gaan
-
Japanese退職引退
12.
13.
-
Dutchophoepelen, oprotten, opflikkeren, opdonderen, ophoeren, oplazeren,
-
Japanese失せる
14.
-
Dutchrukken
15.
-
Dutchverlengen, aanhouden, rekken
16.
-
Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,
English translator: Japanese Dutch tirer Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare