göra Greek - Dutch
1.
-
Dutchrebelleren, opstaan
-
Greekεπαναστατήσει
2.
-
Dutchproduceren, maken
3.
-
Dutchdoorboren, doorzeven
4.
-
Dutchperfectioneren
-
Greekτελειοποιώ
5.
-
Dutchscoren
6.
-
Dutchalarmeren, verontrusten
7.
-
Greekσυμβιβάζω
8.
-
Dutchvergezellen, begeleiden
-
Dutchsamenwonen met
9.
-
Dutchurineren, plassen
-
Greekουρώ
10.
11.
-
Dutchvoltooien
-
Greekολοκληρώνω
12.
-
Dutchcheckscheppen
13.
-
Dutcheen fout vergissing maken, zich vergissen
14.
-
Dutchmaken
-
Greekκατασκευάζω, φτιάχνω
15.
-
Dutchpellen, schillen, beknibbelen, besnoeien
16.
-
Dutchcheckuitgeven, checkdoorbrengen
17.
-
Dutchmaken
-
Greekκατασκευάζω, φτιάχνω
18.
-
Dutchneeded
19.
-
Dutchsamenvatten
-
Greekσυνοψίζω
20.
-
Greekρίχνω
21.
-
Greekλευκαίνω
22.
-
Dutchcheckpijn doen, checkzeer doen
23.
-
Greekτρυπώ, διαπερνώ, διεισδύω, τορέω
24.
-
Dutchtoegang hebben (tot), bereiken, verkrijgen
25.
-
Dutchrebelleren, in opstand komen
-
Greekεπαναστατώ
26.
-
Greekπλέκω
27.
-
Dutchlicentiëren, vergunning
-
Dutchtoelaten, licentiëren, vergunning
-
Greekαδειοδοτώ
28.
-
Greekσυμβιβάζω
29.
-
Dutchtoegang hebben (tot), bereiken, verkrijgen
30.
-
Dutchvoorzetten, een voorzet geven
-
Greekδίνω ασίστ
31.
-
Dutchte maken hebben
32.
-
Greekσταυροκοπιέμαι
33.
-
Greekσυμβιβάζω
34.
-
Dutchmaken
35.
-
Dutchvan een mug een olifant maken, (Flanders also) van een muis een olifant maken
36.
-
Dutchmaken
37.
-
Dutchmaken
38.
-
Dutchmaken
English translator: Greek Dutch göra Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare