saada German - Dutch
1.
-
Dutchbeschimmelen
-
Germanverschimmeln, schimmeln
2.
-
Dutchervaren, vernemen, te weten komen, op de hoogte gesteld worden
-
Germanerfahren
3.
-
Dutchscoren
4.
-
Dutchuit het hoofd praten, afbrengen van, afraden
-
Germanabbringen, abraten
5.
-
Dutchpromoveren, afstuderen
-
Germanabsolvieren, graduieren
6.
-
Dutchvoltooien
-
Germanbeenden, fertigstellen, fertigmachen
7.
8.
-
Dutchklaarkomen, komen
-
Germanabspritzen, kommen qualifier
9.
-
Dutchteweegbrengen, veroorzaken
-
Germanbewirken, bedingen
-
Dutchbewerkstelligen, verwezenlijken, tot stand brengen
-
Germanzustande bringen, bewerkstelligen
10.
-
Dutchdoen, ertoe brengen
-
Germanlassen, bringen
11.
-
Dutchconstateren, vaststellen
-
Germanfeststellen
12.
-
Germanantörnen
13.
-
Dutchbereiken, realiseren
-
Germanerreichen, realisieren
14.
-
Dutchdoen, ertoe brengen
-
Germanlassen, bringen
15.
-
Dutchervaren, vernemen, te weten komen, op de hoogte gesteld worden
-
Germanerfahren
16.
-
Dutchlouterend, lbevrijdend
-
Germanerlösend, kathartisch, abführend
17.
18.
-
Germanerblicken
19.
-
Dutchontcijferen, verstaan, snappen
-
Germanschlau werden aus, verstehen, begreifen
-
Dutchontcijferen, verstaan, snappen
-
Germanschlau werden aus, verstehen, begreifen
20.
-
Germanantörnen
21.
-
Dutchverbijsteren
-
Germanverwirren, konfuse machen
-
Germanjemanden in Verlegenheit
22.
-
Dutchqualifiernl
-
Germandurchfallen
23.
-
Dutchherkrijgen
-
Germanwiedergewinnen
24.
-
Germanwiederentfachen
25.
-
Germankrabbeln
26.
-
Dutchbatsen, van bil gaan
-
Germanbumsen
27.
-
Dutchvolbrengen
-
Germanvollenden
28.
-
Dutchoogsten
-
Germanernten, einheimsen, einsammeln, sammeln
29.
-
Dutchbewerkstelligen
-
Germanbewirken
30.
-
Dutchejaculeren
-
Germanqualifierde
31.
-
Dutchveroorzaken
-
Germanverursachen, auslösen
32.
-
Germanhaken
33.
-
Dutchterugbrengen, terugkrijgen
-
Germanzurückholen
34.
-
Germanausstoßen
35.
-
Dutchvan zijn stuk brengen, overstuur maken, verontrusten
-
Germanärgern, aufregen
36.
-
Dutchontlokken, oproepen
-
Germanelizitieren, auslösen, entlocken, eruieren, herauslocken, hervorlocken,
37.
-
Germancheckmigrieren
38.
-
Dutchkrijgen, ontvangen
-
Germanbekommen, erhalten, empfangen, qualifierde
-
Dutchontvangen
-
Germanempfangen
39.
-
Dutchafdanken, afvloeien
40.
-
Dutchklaarkomen
-
Germankommen
41.
-
Dutchklaarkomen
-
Germankommen
42.
-
Dutchbewerkstelligen
-
Germanbewirken
43.
-
Dutchafronden
-
Germanzum Abschluss bringen, zusammenfassen
44.
-
Dutchnemen, pakken, halen
-
Germanbesorgen, holen, erwischen, kriegen qualifier
-
Dutchkrijgen, verkrijgen
-
Germanbekommen, qualifierde
-
Dutchdoen, laten
45.
-
Dutchnemen, pakken, halen
-
Germanbesorgen, holen, erwischen, kriegen qualifier
-
Dutchkrijgen, verkrijgen
-
Germanbekommen, qualifierde
-
Dutchdoen, laten
46.
-
Dutchnemen, pakken, halen
-
Germanbesorgen, holen, erwischen, kriegen qualifier
-
Dutchkrijgen, verkrijgen
-
Germanbekommen, qualifierde
-
Dutchdoen, laten
47.
-
Dutchvoortbrengen
-
Germanerzeugen, hervorrufen, herbeiführen
-
Dutchcheckvoortbrengen
48.
-
Germaneine Fehlgeburt haben
49.
-
Dutchvoortbrengen, genereren, scheppen, maken
50.
-
Dutchnemen, pakken, halen
-
Germanbesorgen, holen, erwischen, kriegen qualifier
-
Dutchkrijgen, verkrijgen
-
Germanbekommen, qualifierde
-
Dutchdoen, laten
51.
-
Germanwahrnehmen, merken, mitbekommen, erkennen, herauslesen, bemerken
English translator: German Dutch saada Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare