käyttää German - Dutch
1.
-
Dutchdragen, aanhebben
-
Germantragen, anhaben
2.
-
Dutchopraken
3.
-
Dutchexploiteren, uitbuiten
-
Germanausnutzen, ausbeuten
4.
-
Dutchcheckverdienen, checkwinst maken, checkprofiteren
-
Germancheckprofitieren
5.
6.
7.
-
GermanSwiss: ellbögeln
8.
-
Dutchhanteren, gebruiken
9.
-
Dutchtoepassen
-
Germananwenden, verwenden, benutzen
10.
-
Germaneinsetzen, verwenden
11.
-
Dutchuitoefenen
-
Germanausüben
12.
-
Dutchgebruik maken van
-
Dutchvoordeel trekken uit
13.
-
Dutchomlopen, omrijden etc.
-
GermanUmweg
14.
-
Dutchgebruiken, aanwenden
-
Germanbenutzen, verwenden, gebrauchen
15.
-
Germanausgeben
-
Germanverbringen
-
Dutchcheckuitgeven, checkdoorbrengen
-
Germancheckausgeben, qualifierde
16.
-
Dutchaandrijven
-
Germanantreiben
17.
-
Germaninvestieren
18.
-
Dutchzich voeden met
-
Germanfressen
19.
-
Dutchuitputten, verminderen
-
Germanerschöpfen, dezimieren
20.
-
Dutchherbruiken, hergebruiken
-
Germanwiederverwenden
21.
22.
-
Dutchopraken
23.
-
Dutchcheckmisbruiken, checkverkeerd gebruiken
-
Germanmissbrauchen
-
Dutchmisbruiken, onteren, verkrachten
-
Germanvergewaltigen, missbrauchen
24.
-
Dutchprofiteren, grijpen
-
Germanausnutzen
25.
-
Germanmissbrauchen
English translator: German Dutch käyttää Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare