till Estonian - Dutch
1.
-
Dutchontnuchteren
2.
-
Dutchklein, nietig, minuscuul
-
Estonianväike
3.
-
Dutchnog een
4.
-
Dutcheindelijk
5.
-
Dutchbv., bijv. qualifier
-
Estonianqualifieret
6.
-
Dutchzou/zouden (past tense of zullen)
7.
-
Dutchbij
8.
-
Dutchabsorberen, opzuigen
-
Dutchabsorberen, laten doordringen, verteren
9.
-
Estoniankõndima
10.
11.
-
Dutchad nausea
12.
-
Dutchproduceren, voortbrengen
13.
-
Dutchverzekeren
14.
-
Dutchnoteren, opschrijven, neerpennen, nota nemen
15.
16.
-
Dutchwedero
-
Estonianveel üks kord, taas kord
17.
-
Dutchaanraken, beroeren, raken
-
Estonianpuudutama
18.
-
Dutchinstrueren
19.
-
Dutchbegrenzen
-
Estonianpiiritlema
-
Dutchgrenzen aan
20.
-
Dutchte koop
21.
-
Dutchprijzen, ophemelen
22.
-
Dutchklein, nietig, minuscuul
-
Estonianväike
23.
-
Dutchevenen, gelijkmaken, platmaken
-
Dutchzelfs, (niet) eens
-
Estonianisegi
24.
-
Dutchevenen, gelijkmaken, platmaken
-
Dutchzelfs, (niet) eens
-
Estonianisegi
25.
-
Dutchdoodslag
26.
-
Dutchbij
27.
-
Dutchhoren, behoren, thuishoren
-
Dutchtoebehoren van
-
Dutchbehoren
28.
-
Dutchzorgen, opletten
-
Estonianveenduma, kindlustama
29.
-
Dutchcheckglanzend, checkblinkend
30.
-
Dutchvertrouwen
-
Estonianusaldus
-
Dutchvertrouwen
-
Dutchvertrouwen
31.
-
Dutchopschrikken
32.
33.
-
Dutchqualifiernl
34.
-
Dutchtotdat, tot
-
Dutchtotdat
35.
36.
-
Dutcheindelijk
37.
-
Dutchnemen
38.
-
Dutchzullen
39.
-
Dutchtoevoegen
40.
-
Dutchogenschijnlijk, op het eerste gezicht, schijnbaar
41.
-
Dutchbegrenzen, omringen
-
Estoniantõkestama
42.
43.
-
Dutchbereiken
44.
-
Dutchinbouwen, inlijven
45.
46.
-
Dutchvoldoende
47.
-
Dutchuiteindelijk
48.
-
Dutchnaar
49.
-
Dutchevenen, gelijkmaken, platmaken
-
Dutchzelfs, (niet) eens
-
Estonianisegi
50.
-
Dutchaanvaarden, glossnl
-
Dutchtoetreden
51.
-
Dutchboer, landman,
-
Dutchgraafmachine
52.
53.
-
Dutchbijvoorbeeld
-
Estoniannäiteks
54.
-
Dutchconcluderen
55.
-
Dutchkassier
56.
-
Dutchbehoren
57.
-
Dutchsmachten, zuchten, verlangen (naar)
58.
-
Dutchzich schikken naar, zich neerleggen bij
59.
60.
-
Dutchherinneren
61.
-
Dutchnog
62.
-
Dutchtot aan, naar
-
Dutchtot, tot en met, t/
-
Dutchaan
63.
-
Dutchverhogen, groeien
64.
-
Dutchstelen, ontvreemden, jatten
-
Estonianvarastama
65.
-
Dutchbij
66.
67.
-
Dutchzich herinneren
68.
-
Dutchte koop
69.
-
Dutchgrenzen
70.
-
Dutchvasthouden, aanhangen
-
Dutchsamenhangen
71.
-
Dutchpletten
72.
-
Dutchopmerken, merken
-
Estonianmärkama
73.
-
Dutchwenken
74.
-
Dutchopspringen, opschrikken
75.
-
Dutchwerelddeel
-
Estonianmaailmajagu, manner, mander
76.
-
Dutchveel geluk!, succes
-
Estonianedu!
77.
-
Dutchbv., bijv. qualifier
-
Estonianqualifieret
English translator: Estonian Dutch till Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare