göra Estonian - Dutch

1.

  • Dutchrebelleren, opstaan


2.

  • Dutchproduceren, maken


3.

  • Dutchdoorboren, doorzeven


4.


5.


6.

  • Dutchalarmeren, verontrusten


7.


8.

  • Dutchurineren, plassen


9.


10.


11.

  • Dutchcheckscheppen

  • Estoniancheckvalmistama, checklooma, checktekitama


12.

  • Dutcheen fout vergissing maken, zich vergissen


13.

  • Dutchmaken


  • Estoniancheckvalmistama, checktegema


14.

  • Dutchpellen, schillen, beknibbelen, besnoeien


15.

  • Dutchcheckuitgeven, checkdoorbrengen


16.

  • Dutchmaken


  • Estoniancheckvalmistama, checktegema


17.


18.


19.

  • Dutchcheckpijn doen, checkzeer doen

  • Estonianneeded


20.

  • Dutchtoegang hebben (tot), bereiken, verkrijgen


21.

  • Dutchrebelleren, in opstand komen


22.

  • Dutchlicentiëren, vergunning


  • Dutchtoelaten, licentiëren, vergunning


23.

  • Dutchtoegang hebben (tot), bereiken, verkrijgen


24.

  • Dutchvoorzetten, een voorzet geven


25.


26.


27.

  • Dutchvan een mug een olifant maken, (Flanders also) van een muis een olifant maken

  • Estonianteha sääsest elevant


28.


29.


30.





English translator: Estonian Dutch göra  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare