<>

sama Polish - Dutch

1.


2.


3.


4.

  • Polishsam

  • Dutchcheckjezel, checkuzel


5.


6.

  • Dutchtoen

  • Polishwówczas, wtedy


7.

  • Dutchintussen, ondertussen

  • Polishtymczase, na razie, w międzyczasie


  • Dutchondertussen, intussen

  • Polishtymczase, w międzyczasie


8.


9.


10.


11.


12.

  • Dutchbeste, geachte, hooggeachte

  • Polishdrogi


13.

  • Dutchgemeen, gemene, gewoon, gewone

  • Polishwspólny


14.

  • Dutchgelijk, gelijke, identiek, identieke


  • Dutchgelijk, gelijke, identiek, identieke


15.


16.


17.

  • Dutchgemeen, gemene, gewoon, gewone

  • Polishwspólny


18.


19.

  • Dutchzelfde, dezelfde, hetzelfde

  • Polishidentyczny


20.


21.


22.

  • Dutchon het even wat, wat ook, wat dan ook, onverschillig wat

  • Dutchon het even wat, wat ook, wat dan ook, onverschillig wat


23.

  • Dutchik ook (I also want to participate), ik ben het er mee eens (I agree), ik stem ermee in (I agree).

  • Polishja też


24.


25.

  • Dutcheven, gelijk, gelijkelijk, gelijkmatig


26.


27.


28.

  • Dutchsamen, tezamen

  • Polishraze


  • Dutchbijeen, bij elkaar

  • Polishraze

  • Dutchchecksamen, checktezamen, checkbijeen, qualifiernl


29.

  • Dutchgemeen, gemene, gewoon, gewone

  • Polishwspólny


30.


31.


32.


33.


34.

  • Dutchsamenvallen, coïncideren


35.


36.


37.

  • Dutchgemeen, gemene, gewoon, gewone

  • Polishwspólny


38.

  • Dutchvan hetzelfde, insgelijks

  • Polishnawzaje, wzajemnie

  • Dutchvan hetzelfde, insgelijks

  • Polishnawzaje, wzajemnie





English translator: Polish Dutch sama  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare