<>

líka Icelandic - Dutch

1.

  • Dutchook, eveneens qualifier

  • Icelandiclíka, einnig


2.

  • Dutchbijzonder, enig in zijn soort

  • Icelandicsér á báti, eiga sinn líka


3.

  • Dutchik ook (I also want to participate), ik ben het er mee eens (I agree), ik stem ermee in (I agree).

  • Icelandicég líka


4.

  • Dutchhouden van, graag hebben, lusten, graag lusten, leuk vinden

  • Icelandiclíka


  • Dutchgraag hebben, graag zien, zich aangetrokken voelen tot, leuk vinden

  • Icelandiclíka


  • Dutchzoals, als, lijkend op, gelijk (maybe only in Flanders)

  • Icelandiceins og, se, líkt og





English translator: Icelandic Dutch líka  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare