stad Dutch - German
1.
2.
3.
-
GermanSommersonnenwende
4.
5.
-
Dutchstaat
-
GermanStaat
-
Dutchstaat
-
GermanStaatBundesland
-
Dutchstaat
-
GermanZustand
-
GermanZustand
-
Dutchverklaren
-
Germanerklären
6.
7.
-
GermanWintersonnenwende
8.
-
Dutchstoppen, stilstaan, halthouden
-
Germananhalten, stehen bleiben, stoppen
-
Dutchstoppen, ophouden
-
Germanaufhören
-
Dutchaanhouden, stoppen
-
Germananhalten, stoppen
-
Dutchstoppen, beëindigen, afbreken
-
Germanstoppen, beenden
-
Dutchhalte
-
GermanHaltestelle
9.
-
Dutchstaat
-
GermanStaat
-
Dutchstaat
-
GermanStaatBundesland
-
Dutchstaat
-
GermanZustand
-
GermanZustand
-
Dutchverklaren
-
Germanerklären
10.
-
Dutchstoppen, stilstaan, halthouden
-
Germananhalten, stehen bleiben, stoppen
-
Dutchstoppen, ophouden
-
Germanaufhören
-
Dutchaanhouden, stoppen
-
Germananhalten, stoppen
-
Dutchstoppen, beëindigen, afbreken
-
Germanstoppen, beenden
-
Dutchhalte
-
GermanHaltestelle
11.
-
Dutchzelfkant
12.
13.
-
Dutchstoppen, stilstaan, halthouden
-
Germananhalten, stehen bleiben, stoppen
-
Dutchstoppen, ophouden
-
Germanaufhören
-
Dutchaanhouden, stoppen
-
Germananhalten, stoppen
-
Dutchstoppen, beëindigen, afbreken
-
Germanstoppen, beenden
-
Dutchhalte
-
GermanHaltestelle
14.
-
GermanSommersonnenwende
15.
-
Dutchverblijf
16.
17.
18.
19.
-
Dutchtuinschap
-
GermanZaunschaft
20.
21.
English translator: Dutch German stad Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare