voorbij Dutch - English
1.
2.
Englishbygone
-
Dutchhet verleden, de dingen die voorbij zijn
3.
Englishevil|beyond
-
Englishfurther away than
-
Dutchverder weg dan, voorbij
4.
Englishpast
-
Dutchverledenvervlogene
Englishpast
-
Englishhaving already happened, in the past
-
Dutchvoorbij, voorbije, afgelopen
Englishpast
-
Dutchvoorbij, voorbije
Englishpast
-
Dutchvoorbij, voorbije, verleden
Englishpast
-
Englishin a direction that passes
-
Dutchvoorbij
Englishpast
-
Englishbeyond in place
-
Dutchvoorbij, verder
5.
Englishbeyond
-
Englishfurther away than
-
Dutchverder weg dan, voorbij
6.
Englishpast|simple
-
Dutchverledenvervlogene
Englishpast|simple
-
Englishhaving already happened, in the past
-
Dutchvoorbij, voorbije, afgelopen
Englishpast|simple
-
Dutchvoorbij, voorbije
Englishpast|simple
-
Dutchvoorbij, voorbije, verleden
Englishpast|simple
-
Englishin a direction that passes
-
Dutchvoorbij
Englishpast|simple
-
Englishbeyond in place
-
Dutchvoorbij, verder
7.
English translator: Dutch English voorbij Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare